De Nederlandse kunstenaar Babs Haenen (1948) is, naar eigen zeggen, een hardcore keramiste. Ze studeerde af aan de Gerrit Rietveld Academie in 1979, waar ze later ook werkzaam is geweest als docent. Haenens oeuvre kan worden omschreven als expressief en impressionistisch; het samenspel van vormen, kleuren en motieven zijn kenmerkend voor haar werken. Ze laat zich voornamelijk inspireren door 16e en 17e-eeuwse schilderkunst en landschappelijke motieven.
Voordat Haenen begon aan haar opleiding aan de Rietveldacademie studeerde ze Dansexpressie aan de Theaterschool in Amsterdam. Toen ze vanwege een blessure aan haar rug gedwongen werd om te stoppen met dansen, ging ze op zoek naar een andere uitlaatklep voor haar creativiteit. Dit werd in eerste instantie de mode. Haenen begon met haken en breien en creëerde al snel allerlei ingewikkelde patronen. Na twee jaar vond ze ook haar weg naar de keramiek, en zo ook naar de Rietveldacademie. De invloed van haar verleden is nog altijd aanwezig in haar werken. Door verschillende lappen porselein op een sculpturale manier op te bouwen ontstaat er een bepaalde beweging in het werk. Daarnaast vormen patronen en motieven van kledingstukken regelmatig een inspiratiebron voor de kunstenaar.
De RCE-collectie bevat een aantal van Haenens vroege werken, allen vervaardigd tussen 1981 en 1987. In deze tijd waren stofpatronen al een belangrijke inspiratiebron voor haar, bijvoorbeeld voor ‘Les Pavoisements Nautiques’. Daarnaast liet ze zich graag inspireren door landschappen. Een voorbeeld hiervan is het werk ‘La Naissance du Paysage’. In haar latere werk kreeg beweging een steeds prominentere rol, en werd schilderkunst een van haar grootste inspiraties. Zo zag ze bijvoorbeeld een schilderij van Rothko, waarbij de kleuren in elkaar leken te versmelten. Dit heeft ze vervolgens zelf ook ontwikkeld door te experimenteren met oxides, glazuren en verschillende stooktechnieken. Haenen geeft aan dat dus zowel de vorm van haar werk als haar interesse een ontwikkeling hebben doorgemaakt.
Hoewel Haenen haar vroege werken vaak grotendeels op een mal vervaardigde, zet ze hierop in haar meer recente werk vaak alleen de basis op. Vervolgens bouwt ze de potten met de hand. Ze plooit de verschillende lappen porselein om tot een zo sculpturaal mogelijke vorm te komen. De kleuren worden op voorhand vermengd met het porselein. Als het werk de juiste vorm heeft moet het een week lang drogen, waarna het op 990 graden gebakken wordt tot ‘biscuit’. Na het stoken schuurt en glazuurt ze het werk, waarna ze het opnieuw (meermaals) gebakken kan worden om de kleuren te veranderen en intensiveren. Haenen vindt het belangrijk dat haar werk een verlangen tot aanraken oproept en ook daadwerkelijk prettig aanvoelt. Haar verleden als danseres komt wederom terug in dit tactiele aspect van haar werk.
Omdat ik danseres ben geweest en pas op mijn zevenentwintigste het vak ben ingerold, is beweging, maar ook aanraking heel belangrijk. Ik werk met wit porselein zodat ik elke kleur kan maken die ik wil.Babs Haenen